Psalms 102

Inleiding

Terwijl drie discipelen op de berg der verheerlijking (Lk 9:29-30) ooggetuigen waren van de majesteit van de Heer Jezus tijdens het vrederijk (2Pt 1:16), spraken Mozes en Elia met de Heer over de uitgang die Hij zou volbrengen in Jeruzalem (Lk 9:31), dat wil zeggen over Zijn lijden en sterven. Hetzelfde zien we hier in Psalmen. Terwijl wij in Psalmen 93-101 de majesteit van de HEERE, dat is de Heer Jezus, aanbiddend bewonderen, spreekt Hij in Psalm 102 over Zijn lijden (vgl. Lk 24:26). In deze psalm vinden we profetisch wat later in Hebreeën 5 wordt vermeld: “Hij Die tijdens Zijn dagen in het vlees met sterk geroep en tranen zowel gebeden als smekingen geofferd heeft aan Hem Die Hem uit [de] dood kon verlossen (en Hij is verhoord om Zijn Godsvrucht)” (Hb 5:7).

Deze psalm wordt een boetpsalm genoemd. De oorsprong van deze benaming ligt in het gebruik ervan in de liturgie van de kerk, waarin de zeven boetepsalmen worden gezongen op as-woensdag. Psalm 102 is de vijfde van de zeven die zo worden genoemd (Psalmen 6; 32; 38; 51; 102; 130; 143). In deze psalm spreekt de psalmist niet over zijn zonden, maar over de grote ellende waarin hij verkeert. De psalmist wordt afgebeeld als het toppunt van ellende op alle mogelijke terreinen van het leven. Lichamelijk, geestelijk, emotioneel, sociaal en maatschappelijk is hij op een dieptepunt beland.

Het is een Messiaanse psalm. De Messias is hier aan het woord. Dat blijkt uit de aanhaling van de Ps 102:26-28 in Hebreeën 1 waar de aanhaling op Christus betrekking heeft (Hb 1:10-12). Het gaat in deze psalm niet zozeer over het verzoenend lijden van Christus, maar over Zijn lijden in verbinding met het oordeel dat God over Israël en Jeruzalem heeft moeten brengen. Christus maakt Zich een met Zijn volk, het gelovig overblijfsel, dat lijdt onder dat oordeel. Het Nieuwe Testament maakt duidelijk verschil tussen het verzoenend lijden van de Heer Jezus – dan wordt lijden in het enkelvoud genoemd – en het lijden als Gods Getuige – dan wordt lijden in het meervoud genoemd. Dat laatste is een lijden dat ook door gelovigen moet worden ondergaan.

Het lijden dat in deze psalm beschreven wordt, is niet alleen Zijn lijden in Gethsémané of voor Pilatus en Herodes en bij Zijn kruisiging. Zijn hele leven vanaf Zijn geboorte is lijden geweest. Dit betekent niet dat Hij Zijn hele leven onder de toorn van God is geweest. Dat is een absoluut verwerpelijke lering. Alleen gedurende de drie uren van duisternis droeg Hij de toorn van God over de zonden. Hij is Zijn hele leven een welbehagen voor God geweest. Hij heeft part noch deel aan de zonde gehad en juist daardoor tegelijk een volmaakte aanvoeling ervan. Dat heeft Hem een voor ons niet te bevatten lijden bezorgd. Dat lijden heeft Hem terneergedrukt.

Wat het gelovig overblijfsel als een terecht lijden erkent, heeft Hij vrijwillig ervaren door Mens te worden. Het is een lijden in Zijn ziel bij het zien van de gevolgen van de zonde. De Heer heeft bijvoorbeeld gehuild bij het graf van Lazarus (Jh 11:35). Hij heeft op die manier Zijn medegevoel getoond in het verdriet van Maria en Martha. Toch is Zijn verdriet veel dieper dan dat van de zussen, want Hij kent volmaakt de oorzaak van de dood, dat is de zonde. Hij heeft niet zozeer gehuild om het verlies. Hij wist dat Hij Lazarus enkele ogenblikken later uit de dood tot het leven zou roepen. Hij heeft gehuild om de oorzaak ervan.

Opschrift

Dit vers is de titel van de psalm. Als titel is het uitzonderlijk lang. Alles wat in de titel staat, vestigt de aandacht extra op het lijden van Christus. We horen in deze psalm Christus als Mens spreken over de gevoelens van Zijn hart te midden van omstandigheden die Hem terneerdrukken. Dat moeten we steeds voor ogen houden bij het lezen ervan. Tegelijk mogen we nooit vergeten dat Hij God Zelf is. Daaraan worden we op indrukwekkende wijze in de laatste verzen van de psalm herinnerd.

Christus noemt Zich hier “een ellendige” of “arme” (vgl. Ps 86:1), een uitdrukking die ook voor het overblijfsel geldt. Hij is er ellendig aan toe omdat Gods volk voor hun ontrouw door God zwaar is gestraft. De oorzaak van dat oordeel, het besef van de noodzaak ervan, drukt zo zwaar op Hem, dat Hij eronder “bezweken is”. Hij kan alleen nog klagen. Het is één grote “klacht”. Hij stort Zijn klacht uit “voor het aangezicht van de HEERE”.

Hij heeft persoonlijk uiteraard geen enkel aandeel in de ontrouw van Gods volk, maar Hij deelt in de gevolgen ervan. Hij voelt mee met het gelovig overblijfsel dat door Zijn medegevoel bijzonder gesterkt zal worden. Zo helpt Hij hen de gevolgen van hun ontrouw te dragen. Het is een van de vele gelegenheden tijdens Zijn leven waaruit blijkt dat Hij in al hun benauwdheden benauwd is geweest (Js 63:9). Iets dergelijks zien we als de Heer Jezus Zich door Johannes de doper laat dopen. Hij doet dat omwille van de gerechtigheid, want zo maakt Hij zich een met het gelovig overblijfsel van Israël.

Hij legt Zijn klacht niet neer voor God, maar stort die uit. ‘Uitstorten’ geeft de kracht aan waarmee Hij bidt. Dat Hij het doet “voor het aangezicht van de HEERE”, laat zien op Wie Hij Zijn hoop heeft gevestigd, bij Wie Hij hulp zoekt. Dit is een voorbeeld voor ons als wij in grote nood zijn.

Nederlandse verzen (2-3)

Hulpgeroep

De Heer Jezus is de Bidder (Ps 109:4). Zoals gezegd, zien we Hem in deze psalm als waarachtig Mens. Hij vraagt aan de HEERE om naar Zijn gebed te luisteren en Zijn hulpgeroep tot Hem te laten komen (Ps 102:2). De Heer weet Zelf dat de Vader Hem altijd hoort (Jh 11:42), maar Hij is hier de mond van het overblijfsel. Hij is in grote nood en roept tot God, maar heeft het gevoel dat God niet naar Zijn hulpgeroep luistert. Daarom richt Hij Zich zo indringend tot Hem. De Heer Jezus heeft gehuild bij het zien van Jeruzalem (Lk 19:41). Hij heeft gewenst dat de stad zou mogen erkennen wat tot haar vrede dient (Lk 19:42).

Hij vraagt ook aan God om Zijn aangezicht niet voor Hem te verbergen omdat Hij de indruk heeft dat God dit wel doet (Ps 102:3). Nederig smekend vraagt Hij of God Zijn oor tot Hem wil neigen. Het is een smeekbede om Zijn aandacht. Hij verlangt vurig naar het luisterende oor van God.

Het is voor Hem “de dag van benauwdheid”. Het is daarom de dag dat Hij roept en uitziet naar een spoedige verhoring. Dagen van benauwdheid zijn dagen van bijzondere beproeving en grote nood. God laat zulke dagen toe om het hart van de Zijnen op de proef te stellen en te zien waar zij hun hulp zoeken. Bij de Heer Jezus is God altijd Zijn toevlucht geweest, Hij is op Hem geworpen van de baarmoeder af (Ps 22:11).

Nederlandse verzen (4-12)

Opgetild en neergeworpen

Het lijden van de Messias tijdens Zijn leven op aarde is diep geweest. We vinden in de Ps 102:4-6 Zijn lichamelijk lijden, in de Ps 102:7-8 het lijden van Zijn ziel, in Ps 102:9 het lijden van de zijde van de mensen en in de Ps 102:10-12 het lijden van de zijde van God.

Om ons enigszins te kunnen inleven in de werkelijkheid van Zijn gevoelens die Hij in deze verzen met ons deelt, hebben we de hulp van Gods Geest nodig. Vaak gaat het met ons als met Petrus, Jakobus en Johannes. De Heer Jezus vraagt hun met Hem te waken, terwijl Hij bedroefd en zeer beangst wordt vanwege het werk dat Hij op het kruis gaat volbrengen. Maar zij vallen in slaap, terwijl de Heer Jezus in zware strijd is, en Hij aan hen heeft gevraagd om met Hem te waken (Mt 26:36-43; Mk 14:32-40).

Hij klaagt dat Zijn dagen “als rook vervlogen” zijn (Ps 102:4). Zo snel en vluchtig ziet Hij Zijn dagen gaan, terwijl er geen resultaat zichtbaar is. De inzet van Zijn leven in de dienst van Zijn God heeft Hem alles gekost, maar het lijkt allemaal tevergeefs te zijn geweest (vgl. Js 49:4a). Het is het lijden van het sterfbed, met de dood voor ogen. Zijn “beenderen zijn uitgebrand als een haard”. De beenderen gloeien van hoge koorts, waardoor de krachten verdwijnen.

Zijn hart is aangeslagen door de ellende waarin Hij is (Ps 102:5). Het is “verdord als gras”. Het leven is er door uitdroging uit verdwenen. Hij wordt zo in beslag genomen door de ellende, dat Hij heeft vergeten zijn “brood te eten”. De ellende van Sion, die Hij als Zijn ellende voelt, heeft Hem volledig in beslag genomen, Hij kan aan niets anders denken. Alle eetlust is verdwenen.

Zijn lijden is zichtbaar. Hij lijdt hevige pijnen. Door Zijn “luide zuchten” kleven Zijn beenderen aan Zijn vlees (Ps 102:6; vgl. Jb 19:20). Het luide zuchten kost Hem al Zijn energie. Zijn beenderen worden door Zijn huid heen zichtbaar.

Daarbij komt Zijn grote eenzaamheid! Hij voelt Zich als “een kauw in de woestijn” en “als een steenuil te midden van de puinhopen” (Ps 102:7). Het is niet zeker welke vogel, waarvan de naam hier met “kauw” is vertaald, het is geweest. Wat we wel zeker weten is, dat deze vogel eenzaam is. Een woestijn is een toonbeeld van eenzaamheid.

De steenuil is een vogel die in eenzaamheid leeft en puinhopen als zijn natuurlijke leefomgeving heeft. De nadruk ligt op het feit dat de omgeving een puinhoop is geworden. Dat is de leefomgeving van de Heer geworden. Niemand heeft Hem begrepen, Zijn familie niet en ook Zijn discipelen niet. Hij is alleen geweest in Zijn volmaakte aanvoeling van de werkelijke geestelijke situatie van Jeruzalem en Sion, die tot een puinhoop zijn geworden. Daaronder heeft Hij geleden.

Zijn lijden is er niet alleen overdag. Hij klaagt dat Hij wakker ligt (Ps 102:8). De ellende is zo groot, dat Hij er wakker van blijft, rusteloos. Hij kan er niet van slapen. In de nacht wordt de eenzaamheid vaak nog dieper gevoeld dan overdag. De Heer zegt dat Hij is geworden “als een eenzame mus op het dak”. De mus leeft veelal met anderen samen. Een eenzame mus op het dak is een toonbeeld van eenzaamheid, wat hem tegelijk kwetsbaar maakt voor roofvogels, zijn natuurlijke vijanden.

Het Hebreeuwse woord is eigenlijk de algemene term voor ‘vogel’, die vaak met ‘mus’ wordt vertaald. Een eenzame vogel op het dak in de nacht is een toonbeeld van rusteloosheid, maar ook van kwetsbaarheid.

Dat de Heer Jezus eenzaam is, betekent niet dat Hij met rust wordt gelaten. Aan de pijn van eenzaamheid wordt de hoon van Zijn vijanden toegevoegd die zij de hele dag over Hem uitstorten (Ps 102:9; vgl. Js 53:3). Wij noemen dat: zout in iemands wonden strooien. Er is niemand die medelijden met Hem heeft. Integendeel, Zijn vijanden benutten Zijn kwetsbaarheid om tegen Hem te razen.

Daarbij gebruiken zij Zijn Naam “als een vloek”. Ze zweren bij Zijn Naam dat zij Hem kwaad zullen doen. We kunnen het vergelijken met namen als die van Zedekia en Achab, die in de tijd van de ballingschap als een vloek werden gebruikt (Jr 29:22). Zo wordt de naam van de psalmist gebruikt als een vloek door tegen iemand te zeggen: Moge het jou vergaan als de psalmist! Het is een verwensing. Het is ook niet slechts een enkeling die Hem kwaad wil doen, maar een hele groep.

Het dagelijks voedsel bestaat uit brood en drinken. Voor de Heer is dat niet zo geweest. In Ps 102:5 zegt Hij dat Hij heeft vergeten Zijn brood te eten. Nu zegt Hij dat Hij “as als brood” heeft gegeten (Ps 102:10). Brood dient tot versterking (Ps 104:14). Uit as is alle leven verdwenen en spreekt van de dood en het verdriet dat daarmee gepaard gaat (Jr 6:26).

Wat Hij heeft gedronken, heeft Hij “met tranen” gemengd (vgl. Ps 42:4). Drinken dient tot verkwikking, maar tranen worden veroorzaakt door verdriet. Tranen drinken betekent verdriet drinken. Dat verkwikt niet, maar drukt terneer. Het gaat om rouwrituelen (Jr 6:26; Es 4:1). Dat de as wordt gegeten in plaats van op het hoofd gestrooid en de tranen worden gedronken in plaats van vergoten betekent extreme rouw.

In de evangeliën wordt twee keer vermeld dat de Heer Jezus heeft gehuild (Jh 11:35; Lk 19:41). De ene keer is het in stilte tranen vergieten, en de andere keer is het hardop huilen. Hier lezen wij dat Zijn hele leven gekenmerkt is door tranen en verdriet. We krijgen hier een diepe blik in de ziel, het gevoelsleven van de Heer. Als wij daar oog en hart voor krijgen, terwijl wij met Hem meelopen, hoeveel kostbaarder wordt Hij dan voor ons!

In de Ps 102:2-3 spreekt Christus tot God. Dat zien we aan het gebruik van de woorden ‘U’ en ‘Uw’. Dan horen we in de Ps 102:4-10 de redenen van Zijn hulpgeroep. In Ps 102:11 spreekt Christus opnieuw tot God. Hij zegt tegen God dat Hij het lijden uit Zijn hand aanneemt. Hij spreekt erover wat God met Hem heeft gedaan. Hij zegt tegen de HEERE, Zijn God, dat Hij Hem heeft “opgetild”, ofwel verheven, om de Messias van Zijn volk te zijn. Maar in plaats van het koninkrijk in bezit te kunnen nemen heeft Hij Hem “neergeworpen” ofwel vernederd (vgl. Ps 30:8).

In plaats van een lang leven in de gunst van God als Messias van Zijn volk zijn Zijn dagen “als een langer wordende schaduw” (Ps 102:12; Ps 109:23). Als de schaduwen langer worden, geeft dat aan dat de zon spoedig ondergaat en het nacht wordt. De Messias ziet het niet licht worden, maar Hij ziet dat binnenkort de nacht over Zijn leven valt. Hij voorziet Zijn dood. Hij ervaart dat Hij “als gras” verdort (vgl. Ps 102:5). Alle voorspoed verdwijnt uit Zijn leven, alle leven vloeit uit Zijn lichaam weg.

Nederlandse verzen (13-18)

God ontfermt Zich over Sion

De Messias wendt Zich na de beschrijving van de ellende waarin Hij Zich bevindt en het leed dat Hij draagt tot de “HEERE” (Ps 102:13). Het woord “maar” waarmee dit vers begint, geeft aan dat er een tegenstelling met het voorgaande volgt. De Messias lijdt, maar niet voor altijd omdat Hij weet dat de HEERE voor eeuwig blijft en daarmee Zijn trouw aan wat Hij heeft beloofd. De naam ‘HEERE’, Jahweh, waarmee Hij God aanspreekt, geeft dat al aan. HEERE is immers de naam van God als de God van het verbond. De gedachtenis aan die Naam gaat “van generatie op generatie” (vgl. Ps 100:5; Ps 22:31; Ps 78:3-7).

In Ps 102:13 ligt de nadruk op het feit dat de trouw van de HEERE eeuwig is. Hij is HEERE, de Ik ben, ofwel de eeuwig Zijnde, Hij is gisteren en heden dezelfde, tot in eeuwigheid. Daarom is Zijn goedertierenheid tegenover Zijn volk onveranderlijk. Maar … hoe is dit verenigbaar met de toestand van de psalmist in de Ps 102:1-12?

Het antwoord vinden we in Ps 102:14. Nu zal de HEERE “opstaan” en “Zich ontfermen over Sion”. Hij zal opstaan en gaan handelen, en dat ter wille van de gedachtenis van Zijn Naam. In alle ellende is dit de zekerheid van het geloof in de HEERE. Hij zal ingrijpen ten gunste van Zijn volk en Zijn stad. Hij zal dat doen als Zijn oordelen het door Hem gewenste resultaat hebben.

De HEERE heeft een tijd bepaald om Israël terug te brengen, een tijd om Israël en Sion te herstellen (Dn 9:24). Dat laatste begint met de opdracht om (de muren van) Jeruzalem te herstellen (Dn 9:25; Ne 2:1-6). Als Gods tijd is gekomen, zal Hij Sion genadig zijn. Het volk heeft een totaal oordeel verdiend, maar Hij bewaart een overblijfsel naar de verkiezing van Zijn genade. Op de vastgestelde tijd zal Hij Zijn volk weer aannemen. Het geloof ziet dat vooruit.

God zal een werk doen in Zijn dienaren. Hij zal liefde in hun hart geven voor “haar stenen”, wat aangeeft dat Sion is afgebroken (Ps 102:15). Hij zal hen met medelijden vervullen voor “haar gruis”, wat aangeeft hoezeer Sion in puin ligt. Het woord voor ‘medelijden hebben’ in Ps 102:15 is hetzelfde als ‘genade’ in Ps 102:14. Zoals de HEERE genadig is voor Sion, zo is het overblijfsel dat voor het gruis en de stenen van Sion. We zien een voorvervulling ervan in mensen als Ezra en Nehemia die vol liefde en medelijden voor Sion uit Babel naar Jeruzalem zijn teruggekeerd. In de eindtijd zal dat gebeuren door het gelovig overblijfsel.

Wij mogen onszelf wel afvragen hoe het met onze liefde en medelijden is voor de gemeente van God die ook een puinhoop is. Verlangen wij ernaar om te herbouwen wat in puin ligt? We kunnen dat doen door overal met Gods Woord te helpen waar mensen ernaar verlangen om gemeente te zijn zoals God dat in Zijn Woord heeft bekendgemaakt. Tegen het overblijfsel, maar ook tegen ons, wordt gezegd: “Bid om vrede voor Jeruzalem” (Ps 122:6), dat is de woonplaats van God te midden van Zijn aarde volk. Wij mogen dat bidden voor wat nu Gods woonplaats op aarde is, Gods hemelse volk, Zijn gemeente.

Als Sion is herbouwd, zullen de heidenvolken, die Israël omringen, “de Naam van de HEERE vrezen” (Ps 102:16). De herbouw van Sion is het bewijs dat God niet tegen Zijn volk is, maar ervoor. De heidenvolken hebben tegen Gods volk smadelijk over Hem als een machteloze God gesproken (2Kr 32:9-17; Ne 4:2). Op de door God vastgestelde tijd zullen ze zien dat Hij vóór Zijn volk is en daardoor vol ontzag voor Hem zijn.

De HEERE bouwt Sion, hoewel Hij daarvoor Zijn dienaren gebruikt (Ps 102:17; vgl. Ps 127:1). Als Hij Sion, dat nu nog in puin ligt, heeft herbouwd, zal “Hij in Zijn heerlijkheid” verschijnen. Hij zal in Sion te midden van Zijn volk wonen. Van daaruit zal Zijn heerlijkheid overal op aarde gezien worden.

Hij zal Zijn herstellend werk doen als antwoord op “het gebed van de allerarmsten” en daarmee laten zien dat hij “hun gebed niet heeft veracht” (Ps 102:18). De ‘allerarmsten’ – letterlijk ‘de berooiden’ – zijn zij die al hun waardigheid kwijt zijn en geen enkele dunk van zichzelf hebben. Zij zijn “de armen van geest” (Mt 5:3) en daardoor het tegengestelde van de geest van Laodicéa (Op 3:17). De Heer Jezus is de ware ‘arme van geest’ (vgl. Ps 109:22; 25). Hij heeft nooit Zijn eigen eer gezocht, maar altijd die van Zijn God. Het gelovig overblijfsel vertoont Zijn kenmerken.

Wat is er door de eeuwen heen veel gebeden om het herstel van Sion. Dit geldt bovenal van de Messias. In navolging van Hem geldt dat ook van het gelovig overblijfsel – dat God door de eeuwen heen altijd voor Zichzelf heeft bewaard – in de toekomst (Zf 3:12-13).

Nederlandse verzen (19-23)

Verzekering van herstel van Sion

In deze verzen geeft de Heilige Geest als antwoord op het gebed van het berooide overblijfsel (Ps 102:18; 21) een beschrijving van het herstel van Sion, dat is Jeruzalem, onder de regering van de Messias. De HEERE zal de waardigheid van het overblijfsel en van Sion herstellen. “Dit wordt beschreven voor de volgende generatie” (Ps 102:19). Deze beschrijving ligt vast. Elke volgende generatie kan hier Gods plan voor de toekomst van Jeruzalem lezen. Het zal erop uitlopen dat er een volk is “dat geschapen wordt”. Dat volk “zal de HEERE loven”. God bewerkt herstel en Hij schept een volk dat de zegeningen van dit herstel zal genieten.

Het woord “want” waarmee Ps 102:20 begint, geeft aan dat nu de reden volgt van wat in het vorige vers is gezegd. “Hij heeft uit Zijn heilige hoogte neergezien” (vgl. Dt 26:15; Js 57:15; Js 63:15). Hij is hoog verheven boven de aarde en in Zijn heiligheid ook volmaakt gescheiden van de zonde die daar welig tiert. Toch is Hij altijd betrokken geweest bij wat zich op de aarde afspeelt en in het bijzonder bij wat Zijn volk wordt aangedaan. Hij “heeft uit de hemel op de aarde [neer]gekeken” (vgl. Ps 113:5-6).

In de hemel heeft Hij “het gekerm van de gevangenen” gehoord (Ps 102:21; vgl. Ex 2:23-25; Ex 3:7-8). Zijn voornemen is “om los te maken wie ten dode zijn opgeschreven”. De dood is een gevangenis. Daarin is niet alleen Israël gevangen, alle mensen zijn erin gevangen. In deze gevangenis zitten mensen die ten dode zijn opgeschreven. Uit die gevangenis kan alleen Christus bevrijden. Hij is sterker dan dood en de duivel die de macht van de dood heeft (Hb 2:14-15).

Door wat Hij met Zijn volk, het gelovig overblijfsel, zal doen, zal “men van de Naam van de HEERE … vertellen te Sion en Zijn lof in Jeruzalem” (Ps 102:22). Elk werk van herstel, of het nu gaat om Israël of in onze tijd om een individuele gelovige of een plaatselijke gemeente, heeft tot doel dat God wordt geloofd en geprezen.

Wie in verbinding met God en Christus is gebracht, is een levend bewijs van de macht van God om dingen ten goede te keren. Daarvan gaat een getuigenis uit, wat lof voor God bewerkt op de plaats waar Hij woont. Als de Heer Jezus regeert, zullen “de volken tezamen bijeen … komen” om Hem Zijn lof te vertellen (Ps 102:23). “De koninkrijken” zullen komen “om de HEERE te dienen”. Alles en iedereen zal aan Hem onderworpen zijn en met vreugde Hem dienen (Js 2:3).

Nederlandse verzen (24-29)

Hij blijft Dezelfde

Na het bemoedigende vooruitzicht van het herstel dat zal komen in de Ps 102:13-23, horen we de lijdende Messias weer spreken (Ps 102:24). De Messias ziet de hand van God in wat Hem overkomt. Hij neemt alles uit de hand van God aan. God heeft Zijn kracht op de weg die Hij op aarde is gegaan, neergedrukt.

Het woord ‘een ellendige’ in Ps 102:1 is afgeleid van het woord ‘neergedrukt’ hier in Ps 102:24. In Ps 102:1 is Christus de ellendige. Hier in Ps 102:24 keert Hij terug naar Zijn lijden dat in de Ps 102:1-12 is beschreven als het lijden waarin God Hem heeft neergedrukt. We zien hier de Messias in vernedering op aarde Zijn weg gaan. Hij maakt Zich weer een met Zijn volk, dat zich krachteloos gemaakt voelt op de weg die zij moeten gaan.

Behalve dat Hij krachteloos is gemaakt (vgl. 2Ko 13:4a), zijn de dagen van Zijn verblijf op aarde verkort. Hij heeft ze niet vol kunnen maken. Daarover klaagt Hij tot Zijn God en zegt tegen Hem: “Mijn God, … neem mij niet weg op de helft van mijn dagen” (Ps 102:25a; vgl. Js 38:2-3). Hij was toen Hij stierf drieëndertig jaar en daarmee in de kracht van Zijn leven als Mens. Als Hij over Zichzelf als “het groene hout” spreekt (Lk 23:31), beluisteren we daarin dezelfde gevoelens. Het contrast is hier tussen de God Die eeuwig troont (Ps 102:13) en Zijn eigen neergedrukte leven dat halverwege de normale mensenleeftijd van zeventig jaren (Ps 90:10) wordt afgesneden.

Als Godvrezende Israëliet heeft Hij, als Hij gehoorzaam is, de belofte van een lang leven in het land. Door Zijn onberispelijke leven heeft Hij dat ook verdiend. En nu wordt Hij uit het leven weggenomen. Als Mens is dat voor Hem een verschrikkelijk vooruitzicht. Niemand is ooit zo gehoorzaam en toegewijd aan God geweest en toch wordt Hij uitgeroeid, weggenomen uit het leven.

Halverwege Ps 102:25 verandert de Spreker en krijgt de Messias van God antwoord op Zijn vragen. Het bewijs dat het over de Messias gaat, vinden we in Hebreeën 1. Daar worden de Ps 102:26-28 van deze psalm aangehaald om te bewijzen dat de Heer Jezus de HEERE, Jahweh, Zelf is (Hb 1:10-12). Daarom zegt God tegen Hem dat Zijn jaren voortduren “van generatie op generatie”. Hij wordt wel weggenomen op de helft van Zijn dagen, maar Hij zal uit de doden opstaan. Hier vinden we een van de vele aanwijzingen dat Christus moest sterven en daarna opstaan uit de doden (Mt 16:21; Mt 17:22-23; Mt 20:17-19).

Vervolgens zegt Zijn God tegen Hem dat Hij de Schepper van de aarde en de hemel is (Ps 102:26; Jh 1:3; Ko 1:16-17; Hb 1:2). Hoe vernederd Hij als Mens op aarde ook mag zijn, Hij heeft “voorheen de aarde gegrondvest” en “de hemel is het werk” van Zijn handen. Hij staat aan het begin van alle dingen. Alle dingen hebben hun ontstaan te danken aan Hem Die Zelf niet ontstaan is, maar de Eeuwige is.

Hier vinden we een van de vele aanwijzingen dat Christus zowel de Zoon des mensen als de eeuwige God is. Christus is de Immanuel (Js 7:14; Js 8:8; Mt 1:23), de ‘God met ons’. Hij Die halverwege Zijn leven werd weggenomen (Ps 102:24-25), is de eeuwig Zijnde (Ps 102:25b-28), de Schepper van hemel en aarde (Ps 102:26-27).

Hij heeft ook geen einde, terwijl Zijn werken dat wel hebben, want “die zullen vergaan” (Ps 102:27). Spotters zeggen wel dat alles blijft zoals van het begin van de schepping (2Pt 3:3-4), maar zij zullen bedrogen uitkomen. De materiële wereld heeft in zichzelf geen leven en is ook niet eeuwig zoals de Schepper ervan. De overgang van Ps 102:26 naar Ps 102:27 is de overgang van ontstaan naar vergaan, van Genesis 1 naar Openbaring 21 (Gn 1:1; Op 21:1). Het geeft de enorme tegenstelling aan die er is tussen de Schepper en de schepping.

Het zal met de schepping gaan als met een “kleed”. Een kleed verslijt door het gebruik. Hij zal met de schepping handelen als met een “gewaad”. Hij doet ermee wat een mens doet als Hij een andere jas aantrekt. Dan doet hij de oude uit en trekt de nieuwe aan. In beide gevallen verdwijnt wat er eerst was. Het oude verdwijnt na een proces van verslijten, het nieuwe verschijnt door een korte handeling. Zo handelt de Zoon met de schepping. De oude schepping verdwijnt als oud. Hij verwisselt die voor een nieuwe schepping. Hij schept een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Op 20:11; Op 21:1).

Maar de Zoon verandert niet. Hij “blijft Dezelfde” tot in eeuwigheid (Ps 102:28; Hb 13:8). Aan Zijn “jaren zal geen einde komen”. Zijn jaren zullen eindeloos voortduren, ook nu Hij Mens geworden is, want ook als Mens kent Hij geen einde. De schepping zal veranderd, wedergeboren (Mt 19:28) en vernieuwd worden (Op 21:1), maar Hijzelf is de Eeuwige en Onveranderlijke. Hij staat aan het begin van alle dingen en aan het einde van alle dingen is Hij er nog.

Dit is ook met het oog op de komende generaties een grote bemoediging (Ps 102:29). We kunnen ons soms afvragen hoe het met hen zal gaan. Dan mogen we naar Hem kijken. Hij is voor elke generatie wat Hij voor eerdere generaties is geweest. Generaties en omstandigheden veranderen, maar Hij verandert niet.

Daarom wonen de kinderen veilig en zal het nageslacht van deze kinderen voor Gods aangezicht “bevestigd worden”. Dit betekent dat de nakomelingen van het gelovig overblijfsel standvastig in het geloof zullen blijven (Js 59:21). Zij zullen niet meer van hun erfelijk bezit en uit hun land worden verjaagd of weggevoerd. Daar staat de toezegging van Jahweh garant voor. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Zijn woorden zullen niet voorbijgaan (Mt 5:18; Mt 24:35).

Copyright information for DutKingComments